4

Lisa stapte in het licht van het kampvuur en toonde zich. Ze droeg een prachtige witte tuniek die de bovenkant van haar rug op twee bandjes na bloot liet, en witte kousen in zwarte leren laarsjes. De vlechtjes waren losgemaakt en het gouden haar golfde over haar schouders. Daarbij waren de jasmijnbloemen vervangen door een zilverkleurige diadeem. Haar gezicht was lichtjes opgemaakt, meende Torian. De tuniek moest het naaiwerkje zijn geweest waar ze zo ingespannen aan had gewerkt.

Ze was het mooiste meisje van elf dat hij ooit had gezien.

“Hier is nog plaats.”

“Dank je wel.”

Ze trok zich niets aan van het bekijks dat haar verschijnen trok en zette zich naast hem, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Ze leunde met haar hoofd tegen zijn schouder, en Torian wist dat het goed zat tussen hen. Even leek het erop dat haar grootvader haar terecht wilde wijzen, maar de aandacht van de man werd getrokken door Nela, die aan zijn arm schudde. Het moment ging voorbij, Lisa had haar plek veroverd. Verderop maakten Anya en Suzanne zich, nog steeds giechelend, uit de voeten.

Het stilzwijgende pact was dat ze alles van die middag hadden weggestopt. Ze waren weer gewoon Lisa en Torian, die zijn laatste momenten in Bahat samen doorbrachten. Toch was er iets veranderd. De magie van de amulet had een band geschapen die ook zijn vertrek de volgende dag niet zou verbreken. De jongeman wist in zijn hart, dat hij het meisje met het gouden haar ooit weer ging terugzien.

Lisa duwde met haar hele rechterbeen tegen zijn linker. Ze was bezig moed te verzamelen, terwijl ze stiekem meenipte van de honingdrank. De meeste mensen zaten nog aan het vuur, maar de groepsverhalen hadden inmiddels plaatsgemaakt voor tweegesprekken op zachte toon.

Nela en Roderik hadden nogal veel aandacht voor elkaar, wat Torian goed uitkwam. Hij had de amulet onder zijn buis verstopt, bang dat Roderik hem zou ontdekken en er vragen over zou stellen. Hij zat na te denken over zijn boek. Hij wilde weten van wat voor expeditie hij dan deel uitmaakte, dat er een hele handleiding voor nodig was, en wie hem erop uit kon hebben gestuurd.

Lisa plukte aan zijn buis. Hij was zo verdiept in zijn gedachten dat hij het meisje moest vragen om te herhalen wat ze zei.

“Ik zei dus, je hebt mijn broekje nog aan.”

Hij knikte, terwijl hij schichtig om zich heen keek. Ze had door de pijn van de brandplekken even niets kunnen verdragen en ze hadden zo’n haast gekend vanwege het onweer dat hij er ook geen erg in had gehad. Daarna was er geen kans meer geweest om terug te gaan naar de kist op het strand.

“Het mag wel hoor, ik heb er toch teveel. En nu moet je opstaan. Ik wil mijn kus.”

Torian had zo gehoopt dat het vlug en onopvallend had gekund. Hij had beter moeten weten. Nu was hij degene die lef tekort kwam, maar beloofd was beloofd.

In de volle gloed van Roderiks vuur trok hij het meisje naar zich toe. Ze was niet lang genoeg, en met zijn handen onder haar achterwerk hees hij haar omhoog terwijl zij zich optrok aan zijn schouders. Zo paste het precies. Voorzichtig beroerde hij haar smalle lippen met de zijne, er rekening mee houdend dat ze zich zou bedenken. Ze beantwoordde zijn eerste aanraking al even behoedzaam, maar trok zich niet terug. Dapper ontving Lisa vervolgens haar allereerste echte zoen. En een tweede er meteen achteraan, want Torian zag niet onmiddellijk een reden om nu te stoppen.

De stilte om hen heen was griezelig.

Plotseling werd er van alle kanten hard gelachen, alsof het allemaal een grap was. De kleine Lisa met een veel oudere jongen, een man bijna. Torian bloosde van schaamte en woede tegelijk. Ze vonden dus niet eens dat hij stokslagen verdiende. Nou, dan zou hij het laten zien. Niemand sliep vannacht toch alleen? Hij tilde het meisje van de grond en liep met grote passen naar zijn hut, in het schijnsel van de wassende maan. Lisa klemde haar benen om zijn middel en liet zich dragen. Voor een keer had hij eens de leiding.

Bij de gastenhut liet hij het meisje voorzichtig van zich afglijden. Hij nam de drie treden, duwde de deur open met de bedoeling de olielamp aan te draaien, en merkte toen dat het licht al brandde.

Het volgende moment ontving hij een vuistslag midden in het gezicht, die hem achterover van het trapje deed storten. In de deuropening stond Mark, die hem uitschold.

“Jij! Oetmens! Jij krijgt haar niet, ze is van mij!”

Torian lag verdoofd op de grond en kon niets terugzeggen, maar Lisa stampvoette en liet van zich horen.

“Ik moet jou niet, Mark. Raak me niet aan of ik sla je in elkaar, net als de vorige keer!”

Hij begreep nu met wie Lisa voor de zomer had gevochten. Torian was echter bang dat Mark voorzorgsmaatregelen had getroffen, en kreeg gelijk.

“Ha! Ik ga jou niet aanraken hoor. Nog niet tenminste. Daar heb ik hulp voor meegenomen.”

Tot zijn afgrijzen zag hij twee grote kerels opduiken, waarvan er een het meisje van achteren beetgreep. Lisa schopte keihard tegen een scheenbeen zodat de man een vloek niet kon onderdrukken, en klauwde naar zijn ogen. Hij liet niet gaan en begon haar weg te slepen.

Torian was in paniek. Hij moest nu iets doen want anders was het te laat. Terwijl de andere man op hem afkwam richtte hij zich half op en trok zijn dolk. Hij dook onder maaiende armen door en stootte het wapen in het bovenbeen van Lisa’s belager. Die schreeuwde het uit en het meisje rukte zich los, waarbij ze onderwijl een stomp in de maag uitdeelde. De dolk viel op de grond, buiten Torians bereik.

Er kwam lawaai uit het donker achter hem. Terwijl hij zich omdraaide, vreesde Torian dat het over en uit was. In plaats daarvan zag hij in het lamplicht dat de tegenstander die hij had ontweken in gevecht was met Wouter, die net als Mark onverwachts was teruggekeerd. Daarna ging het snel. Mensen kwamen aangehold van de kampvuren, en de drie overvallers maakten dat ze wegkwamen.

Lisa was in veiligheid en hij, Torian, werd als held onthaald. Alles was opeens anders. Het meisje, dat was opgevangen door Nela, hield vol dat ze bang was als ze die nacht niet bij hem zou slapen. Haar grootvader gaf tot Torians verrassing toe, en zette twee wachtposten neer. Zelf durfde hij niet te weigeren. Het feestvieren was nu wel voorbij.

Wouter verklaarde dat hij zonder Mark op pad was geweest. Hij was teruggekeerd voor Suzanne, en was op het lawaai afgekomen.

“Torian, luister. Toen Lisa’s vader stierf wilde Lucas, de vader van Mark, dorpshoofd worden. Om steun te krijgen zei hij dat hij voor Lisa zou zorgen, en dat ze voor Mark was bestemd. Niemand koos hem en hij vertrok in zijn eentje naar een ander dorp. Daar viel hij Nela lastig, en daarom is zij hier gekomen met Suzanne.”

“En Mark?”

“We dachten echt dat hij er overheen was, door Anya.”

Iemand had een tweede matras in de gastenhut gelegd, maar die was overbodig. Zijn laatste nacht in het dorp sliep Torian met een meisje in zijn armen. Dat was wel nadat ze net zo vaak tegen hem aan had gebotst tot hij bekende haar billen toch heus ook heel mooi te vinden.

“Tor? Je hebt mij gered, je was zo moedig!”

“Ik hou van je, Lisa.”

“O ja, dat had ik bijna vergeten. Ik ben in jouw hut, dus we zijn nu verloofd.”

“Wat?”

“Het is Sint Zena en ik had een witte tuniek aan, geen rode.”

Ze legde het uit alsof het vanzelf sprak. Torian had het idee dat het zo niet helemaal klopte, maar was te vermoeid om te protesteren tegen wat naar hij vermoedde al de hele tijd haar plannetje was geweest.

In de morgen namen ze afscheid met een laatste knuffel. Lisa voelde zich niet lekker. Ze zocht haar eigen hut op en zou niet meegaan naar het fort.

Toen Torian opstond kwam er net een groep dorpelingen terug die bij het eerste licht achter Mark en zijn beide handlangers aan waren gegaan. Ze hadden ze een eind kunnen volgen naar het oosten, ook al omdat de man die hij in het been had gestoken flink had gebloed. Maar tussen de bamboe, voorbij hun eigen gebied, hielden de sporen opeens op. Ze hadden voor een raadsel gestaan en moesten onverrichter zake terugkeren.

Teunis, de vader van Wouter en Anya, had de achtervolging geleid. Torian vroeg hem wat Mark had bedoeld toen hij hem uitschold voor oetmens.

“Dat is een lelijk woord voor wisselaar, een wezen dat in sprookjes het lichaam van een mens kan overnemen.”

Torian schrok. Hij dacht aan zijn magische ervaring met Lisa op het strand. Het was duidelijk niet alleen in sprookjes mogelijk. Was hij een wisselaar – een oetmens – zonder het te weten? Had Mark hen daar samen gezien, en was hij daarom volledig losgeslagen? Was hij zelf misschien een veel groter gevaar voor het meisje geweest?

Hij moest hier weg, dat was helder. Hier zou hij de antwoorden niet vinden.

Twee volgeladen boerenwagens, elk met een span ezels, stonden klaar voor vertrek. Torian zag manden met allerlei kleding en doeken van katoen, maar ook balen meel, potten honing en bonen, en andere producten waarin het dorp zich had gespecialiseerd.

Zijn houten kist was al opgehaald van het strand en achterop een van de wagens vastgezet. Hij had er zelf zijn nette kleren, zijn ring en zijn boek in gelegd. Diverse dorpelingen voegden daar reisbenodigdheden aan toe uit waardering voor zijn heldhaftige optreden. Hij wist nog niet eens wat precies. Roderik had hem bovendien een handvol muntstukken gegeven, zodat zijn geldbuidel niet langer leeg was.

Met Nela op de bok van de ene wagen, en Teunis op de andere, zette een bescheiden stoet van een dozijn mensen zich in beweging. Tussen twee heuvels door gingen ze op weg naar het verlaten fort waar de karavaan die dag zou langskomen. Torian liep mee op met Suzanne. Hij maakte kennis met Peter, het dertienjarige broertje van Wouter en Anya. Het meisje was verdrietig thuisgebleven. De jongste van het gezelschap verbaasde hem door te vertellen dat hij priester wilde worden.

“Peter, dan kun jij mij vast uitleggen hoe het zit met die Jut. Is hij een god?”

“Nee, haha! Jut is gewoon de Eerste Heilige. Maar de wereld is wel met hem begonnen.”

Suzanne vulde de jongen aan.

“Met Sint Juttemis. Het is alleen niet bekend welke dag van het jaar dat is, toch Peter? Anders zouden we het vast vieren.”

“Dat komt omdat er toen nog geen tijd was, Torian.”

“Hoe kon de wereld dan beginnen?”

“Jut brak met zijn staf het ei open waaruit de goden kwamen. Die maakten de wereld met alle levende wezens van de eierschaal.”

Peter was op dreef en verhaalde verder over draken en over de grote worm die de wereld omringde en beschermde, en welke goden er allemaal waren. Soms wist Suzanne iets toe te voegen. Torian raakte echter al snel de draad kwijt en onthield alleen Proen, de god van de donder. Hij vroeg zich vooral af, waar dat ei dan vandaan was gekomen, en trouwens ook de figuur van Jut zelf. Het was een nieuwe puzzel, waarvan hij het belang nog niet kende, al intrigeerde het hem wel.

Tegen het middaguur naderden ze het fort. Dat bleek te bestaan uit een vervallen houten toren met de restanten van een lage stenen muur eromheen, alles op verhoogde grond. Teunis noemde het een mottekasteel, maar dat leek Torian een beetje veel eer. Proen, die de vorige dag zo tekeer was gegaan, liet niet van zich horen. Het was een mooie, zonnige herfstdag.

Zo’n vijftig mensen uit verschillende dorpen hadden hun handelswaar bijeengebracht aan de voet van het fort, en ruilden met elkaar in afwachting van de karavaan. De katoenen kleding en de honing uit Bahat waren in trek en daar kwamen kaas, noten, leren riemen en laarzen, en allerhande andere producten voor terug. Slechts af en toe verwisselden munten van eigenaar voor wat meer persoonlijke spullen.

Torian wilde hier niet handelen bewaarde zijn geld voor later, als hij beter wist wat hij nodig zou hebben. Het ging nog even duren voordat de karavaan arriveerde en hij verveelde zich. Samen met Peter, die voor het eerst mee was, besloot hij de toren te gaan bekijken. Waar ooit een deur had gezeten zat nu gewoon een groot gat. Van binnen zag het bouwwerk er ook helemaal niet zo best meer uit en het was moeilijk voor te stellen dat hier ooit een heel garnizoen had gelegerd.

In de benedenruimte van de toren stuitten ze op een lege waterput. Aan de wand stond een verzameling oude tonnen.

“Wat denk je dat daarin heeft gezeten, Torian?”

“Misschien wel rum.”

Peter bleek nog nooit van rum te hebben gehoord, of zelfs maar van suikerriet. Het was een zoveelste aanwijzing over hemzelf, zonder dat hij er iets mee kon. Ooit zou het allemaal op z’n plaats vallen.

Het begin van de wenteltrap was gaaf en ze konden zo naar de eerste verdieping klimmen. Vanaf daar waren er in de buitenwand overal schietgaten voor handbogen. Een vijand die het fort aanviel zou zeker grote verliezen lijden. Op de tweede verdieping was een centrale kamer waar een tafel stond, onder het stof.

“Vast de officierskamer, Peter. Misschien lagen er wel kaarten van de streek op deze tafel.”

De jongen vond het interessant genoeg, maar veel meer was er niet te zien. In de trap naar de derde verdieping ontbraken teveel treden, zodat ze niet verder konden. Pas toen ze weer buiten stonden, zag Torian het teken dat in de toren was gekerfd, vlakbij de deuropening. Het waren drie strepen, die naast elkaar van boven naar beneden waren getrokken. De tweede en de derde waren schuin, zodat ze elkaar onderaan raakten.

“Wat zou dat voorstellen? Drie strepen?”

“Misschien wat je zegt. Gewoon drie, een nummer.”

Dat was Suzanne die hen kwam halen, omdat de karavaan eraan kwam. Ze was niet alleen, maar had een ander donker meisje bij zich, een paar jaar jonger dan zijzelf. Ze introduceerde haar nichtje Hanneloor, uit haar geboortedorp. Het meisje had lange benen en was daarmee Suzanne al voorbij gegroeid. Torian gaf Peter een tik op zijn achterhoofd omdat hij stond te staren.

“Dag Peter, wat leuk om jou weer te zien. Ik dacht dat je intussen wel een vriendinnetje zou hebben. Er liep zo’n aardig meisje bij jullie rond afgelopen lente, hoe heet ze ook weer? Lisa.”

“Hanneloor nee, die is veel te eng! En trouwens, en trouwens …”

Suzanne maakte de zin voor hem af.

“En trouwens, Lisa is al verloofd. Torian hier is de gelukkige. Gisteren, met Sint Zena.”

“Ja, dat.”

“Hoe kan dat nou, ze is pas tien of zo.”

“Ze is elf!”

“O, zo groot al Torian. Dan is het in orde.”

Hanneloor proestte het uit. Torian beet op zijn lip, hij had beter niets kunnen zeggen. De hele wereld zou het straks weten en dan kon hij zich nergens meer vertonen. En Suzanne was nog niet klaar.

“Het is een beetje zielig. Ze sprong bovenop hem en hij kreeg haar er niet meer af.”

“Ach arme!”

“Ze zoenden en toen moest hij wel met haar slapen vannacht, zij in een zelfgemaakte witte tuniek.”

Torian wilde inbrengen dat daar een heel avontuur tussen had gezeten, maar hij bedacht op tijd dat er nog veel meer te vertellen was dat Suzanne kon hebben gezien en hield deze keer wijselijk zijn mond. Hij concentreerde zich op de drie strepen, want hij wist bijna zeker dat hij zoiets eerder was tegengekomen.

Hanneloor plaagde hem intussen door voor hem te gaan staan en haar spierballen te laten zien. Nu was het de beurt van Torian om te staren. Suzanne kon haar lachen niet meer inhouden. De nieuwsgierigheid naar de karavaan won het echter, voordat hij verder in verlegenheid werd gebracht.

Uit de stofwolk die de handelskaravaan had aangekondigd kwam een rij van negen huifkarren tevoorschijn. Ze waren een slag groter dan de plaatselijke wagens. Elk werd voortgetrokken door twee paarden. Er waren ook enkele mensen die te paard naast de karren reden, en een aantal reservedieren aan een lang touw sloot de optocht. Naast Torian hupte Peter op en neer van opwinding.

“Paarden, Torian, paarden!”

Nela kwam bij hen staan.

“Dit is nog niet eens de hele karavaan. Het fort is maar een uitstapje voor ze. Na het vertrek in Dwaling trekken ze om het Fratswoud heen, langs de zoutmijnen en dan naar Sara’sing. Ze komen hier vooral om voorraden in te slaan, en dan gaan ze weer terug naar de wijkplaats. Vanaf daar steken ze de woestijn dwars over, richting het zuidwesten.”

Het meel uit Bahat werd vlot overgeladen, samen met de bonen en het restant aan honing. In ruil ontvingen ze ijzeren pannen en kostbaarheden als zout, tabak en specerijen. Torians moment kwam uiteindelijk ook. Hij werd nogal ruw door Teunis naar voren geschoven.

De aanvoerder van de troep was een lange, magere man, gezegend met een rode haviksneus. Hij sprak in een wat zangerige tongval die nogal afweek van dat van de dorpelingen, wiens spraak Torian vanzelf had overgenomen.

“Aha. Dit kereltje is in de aanbieding? Wat vraag je voor hem, Teunis?”

“Urbaan, zou hij een setje messen waard zijn? Je krijgt er een flinke houten kist bij.”

“Ik ben er niet zeker van. Hij is een beetje schriel. Wat kan hij allemaal?”

Torian had het te kwaad. Dat hij hier als een slaaf verkocht zou worden was iets waar hij helemaal niet op had gerekend. Terwijl Hanneloor hem van achteren beetpakte zodat hij niet kon weglopen, deed zelfs Suzanne aan de onderhandelingen mee.

“De jongen is inderdaad niet zo heel sterk en ook niet zo slim of handig, maar hij klaagt niet en doet echt zijn best. Ik heb het zelf gezien.”

“Wel, schone dame. Misschien moeten we het toch maar riskeren. We zullen ‘m in de achterste wagen zetten, dan heeft niemand anders er last van als hij fouten maakt. Kom maar met die kist.”

Pas toen Urbaan in onbedaarlijk geschater uitbarstte, kreeg Torian door dat ze de draak met hem staken. Daarna moest Hanneloor nog worden losgetrokken. Die had bedacht dat hij, nu hij toch gratis was, net zo goed met haar mee zou kunnen.

Contact

Zeg 't eens ...

Not readable? Change text. captcha txt